6 mei 2002

Ik was thuis bij vriendin en studiegenoot Claire. We maakten het Knorr Wereldgerecht Mexicaanse Burrito’s. Claire woonde op de IBB, in zo’n studentenflat met een grote woonkamer en een keuken waar iedereen een eigen kastje voor zijn afwasbak heeft.
Toen wij in de keuken waren, werd het vanuit de woonkamer duidelijk dat er iets op televisie was, wat we echt moesten zien.Terwijl we de burrito’s naar binnen werkten, zagen we hoe Pim Fortuyn gereanimeerd werd.
Op school speelden we krantje. Iets wat mijn klasgenoten allemaal heel serieus namen. Er gingen gelijk telefoons en mensen reisden af naar Den Haag om daar tussen de rellende LPF’ers te gaan staan en te doen alsof ze echt journalist waren.
Ik zat die week op de sportredactie. Ik moest de dag erna toch al naar Rotterdam vanwege de Europacupfinale van Feyenoord of zoiets. Ik kon het dus mooi combineren met een bezoekje aan het huis van Pim, vond mijn docent. Even de sfeer proeven.
Mensen huilden. Ik snapte dat wel. Want er was iemand doodgeschoten. Ik was het niet eens met zijn ideeën, maar hij was dóódgeschoten. Gewoon, op klaarlichte dag. Dood. Ik vond het verschrikkelijk. Ik wilde het liefst mijn armen om de huilende mensen heen slaan. Maar ik stond daar met een opschrijfblokje. ‘Media, moordenaars!’ schreeuwden ze naar me.
Op de tribune bij de training van Feyenoord snapte ik niet waarom ik daar was. De spelers renden heen en weer. Wat moest je daar over schrijven? Ene Bert gaf een persconferentie. De naam zei me niets. De trainer, zo bleek later.
Gelukkig waren er een hoop echte Rotterdammers bij de training. Ze praatten veel over Pim. Ik schreef een ‘Op de tribunes bij Feyenoord gaat het ook over Pim’ artikel. Zo rondde ik mijn sportweek toch nog goed af.
Ik stopte met de School voor Journalistiek.